Opgeslokt door het schrijven: het getreuzel door een deadlinesurfer

Groene-redacteur Joeri ’tot op de bodem’ Boom heeft veel opgestoken van een cursus time management. Zonder stress schreef hij onderstaand artikel, en de deadline overschreed hij bijna niet echt.

VIJF OVER NEGEN ’s ochtends. Ik zou nu op de fiets kunnen stappen. Ik heb m’n dochtertje gedoucht en aangekleed, ik heb het ochtendblad doorgenomen en ik heb ontbeten. Er mist nog iets. Koffie. Een stevige café latte, vaste prik voor een goed begin van de dag. Ik zet het koffiezetapparaat aan en rek me nog eens uit. Alles onder controle. ‘Ga je het wel redden, schat.’

Wonderlijk toch hoe het haar lukt die vraag te stellen zonder vraagteken. Dat doet ze een paar keer per week, mijn geliefde. Het is geen vraag, het is een aansporing. Als je nu niet vertrekt, kom je te laat. Maar zou ze dát zeggen, dan zou ik wel eens gepikeerd kunnen reageren. Is mijn zaak, bemoei je er niet mee. En zo meer. Ochtenden zijn niet de beste momenten van mijn dag.

‘Ik hoop het maar’, antwoord ik. ‘Ik moet nog koffie.’ Het apparaat is opgewarmd en twee minuten later nip ik van een latte die me eigenlijk niet smaakt. Want ik weet dat ze gelijk heeft. Ik had al weg moeten zijn. Gisteravond had ik me nog zo voorgenomen om echt om negen uur op de fiets te zitten. Ik moet naar een kantorencomplex in een uithoek van de stad die ik nauwelijks ken.

‘Het zou wel ironisch zijn: te laat komen op de eerste dag van je time-managementtraining. En dat allemaal om een kopje koffie.’ Ze moet lachen. ‘Waarom doe je dat nou?’ ‘Omdat ik récht heb op deze koffie’, zeg ik snibbig, en drink mijn kop extra langzaam leeg.

Twintig minuten te laat, bezweet en ontevreden over mezelf kom ik aan bij het kantorencomplex diep in Amsterdam-West waar de time-managementcursus van ICM Opleidingen & Trainingen wordt gegeven. Ik heb me onderweg voorstellingen gemaakt van tientallen hoofden die spottend mijn kant op draaien als ik midden in een zin van de cursusleider de piepende deur open.

‘Goedemorgen’, zegt een jongeman vriendelijk als ik schuldbewust binnenkom. Aan tafels die in een L-vorm zijn opgesteld zitten twee mannen en drie vrouwen geanimeerd met elkaar te praten. Ze hebben allemaal een kartonnen naambordje voor zich op tafel staan waarop ze met stift niet alleen hun naam, maar ook een bijnaam hebben geschreven. Ze hebben nauwelijks in de gaten dat ik binnenkom.

‘Ze zijn bezig elkaar te leren kennen’, zegt de jongeman. Hij is de docent-trainer. ‘Ga lekker zitten, koel af. Ontspan. Daar staat koffie, als je wilt. Ik stel voor dat jij je aan je medecursisten presenteert als de rest klaar is. Als je het goed vindt, hoor.’ Hij geeft me een naambordje en legt uit dat de bijnaam dient als typering. Hij heeft ook een naambordje, hij heet Arnout. Hij ziet er verzorgd uit, duidelijk een sportman, met een stralende tandpastalach en halflang surfhaar. Arnout Visscher is 27 jaar: jonger dan de meeste van zijn cursisten. Hij geeft trainingen en seminars op het gebied van communicatie en persoonlijk leiderschap.

Ik ga zitten naast een man die druk in gesprek is met twee andere deelnemers. Zijn bijnaam is ‘mierenneuker’. Een ander heeft ‘pitbull’ op zijn naambordje staan. Ik schrijf mijn naam op, inclusief typering. Joeri ‘tot op de bodem’ Boom. Kom maar op met die tijdwinnende trucs en handigheidjes. Mijn gestresste fietstocht heeft me barstensvol adrenaline gepompt, dus ik ben er klaar voor.

LUIHEID, het thema van deze zomerspecial, is aan mij niet besteed. Dat is jammer, want ik zou graag lekker luieren. Voor mij betekent dat: niets mogen doen, omdat ik niets hóef te doen. ‘Onbezorgd genieten’, om in reclametermen te spreken. Maar het lukt me niet. Er zijn altijd verhalen te onderzoeken, boeken te analyseren, feiten te checken en deadlines te halen. Het schrijven en alles wat daarbij komt kijken is mijn religie geworden.

Dat klinkt misschien romantisch, en ik heb mijn hele leven nooit anders gewild, maar zo langzamerhand is mijn schrijfgedrag niet meer als het jubelende halleluja van de gospelkerken – het begint te lijken op de hopeloze en verstikkende religie uit de boeken van Jan Siebelink en Franca Treur.

En waarom? Omdat ik niet met tijd kan omgaan. Het duurt een eeuwigheid voordat ik me ertoe kan zetten de eerste zin te tikken, en die eeuwigheid vul ik niet met luieren, maar met research. Uitdiepen, onderzoeken, interviewen, even nabellen, gegevens checken. Net zo lang totdat ik genoeg informatie heb om een heel boek te schrijven, in plaats van drie pagina’s in De Groene Amsterdammer. En die pagina’s schrijf ik niet zelden midden in de nacht om de deadline nog te kunnen halen.

Sinds ik naast mijn journalistieke werk een boek aan het schrijven ben, is het einde zoek. Mijn avonden en weekeinden worden opgeslokt door het schrijven. Mijn sociale leven en mijn slaapritme beginnen eronder te lijden. Ik ben hard toe aan wat tips & tricks om mijn werkende bestaan onder controle te krijgen. Werken van negen tot vijf mag dan te hoog gegrepen zijn – ik ken geen journalist die zich aan kantooruren houdt – maar ik zou weer eens een onbezorgd weekeinde willen hebben en ’s avonds lui op de bank willen hangen met een goed boek dat ik met geen mogelijkheid kan gebruiken voor een artikel.

Mijn geploeter bleef niet onopgemerkt op onze kleine redactie. Mijn collega’s gunnen mij een beetje luiheid. Daar word ik beter van, en dus ook het bedrijf. Zo werd het idee geboren om me naar een time-managementcursus te sturen. Op internet is een ruim aanbod van dergelijke trainingen. Via www.leren.nl kun je er zelfs een gratis doen. Uiteraard verken je dan niet de duistere diepten achter het weglekken van de tijd. Ook zijn er korte cursussen-op-lokatie te vinden, soms slechts van een halve dag. Die hebben hetzelfde manco en bovendien worden ze vaak massaal bezocht, want ze zijn niet duur. Ik wil het echter grondig aanpakken. Dus kies ik voor een tweedaagse training bij ICM Opleidingen & Trainingen. Dat instituut, behorend tot de vijf grootste cursusaanbieders van Nederland, staat goed aangeschreven en is bekend om zijn persoonlijke aanpak. Tussen de twee cursusdagen zit een week. Zo kan ik onderzoeken of wat ik de eerste dag leer in de praktijk echt werkt.

Op mijn tafel ligt een dikke klapper vol schema’s, zelftests, ontspanningsoefeningen en informatie: hulpmiddelen om controle te houden over jezelf en je werkzaamheden. We zullen hem tijdens de cursus nauwelijks gebruiken. Docent-trainer Arnout staat een andere aanpak voor, als wij dat goed vinden. ‘Ik kan jullie allerlei tips geven, maar die vind je ook in het cursusmateriaal. Iets anders is veel belangrijker.’ Hij maakt een tekeningetje op het bord en legt uit: ‘Als dit een individu voorstelt, dan zijn omgeving, vaardigheden en gedrag de buitenste lagen van onze persoonlijkheid. Zijn kern wordt gevormd door ieders unieke overtuigingssysteem: waarden, normen en overtuigingen. Ik kan jullie allerlei hulpmiddelen geven om je gedrag te veranderen, maar als je niets doet aan de kern, zul je al snel weer in je oude gedrag terugschieten. Het gaat om de diepere drijfveren die jullie gedrag bepalen.’

Hij legt het gelukkig zakelijk uit, zonder new age-zweverigheid, maar toch gaat er een alarmbelletje rinkelen. Dit zou wel eens een heel andere training kunnen worden dan ik dacht.

Arnout laat ons op een groot vel papier aan de hand van een situatie uit ons werk beschrijven hoe we het nu aanpakken en waar die manier van werken in het slechtste geval toe kan leiden. We beschrijven ook het wenselijke scenario: hoe zouden we het willen doen en wat zouden daarvan de positieve gevolgen zijn? Op hetzelfde vel beschrijven we in enkele steekwoorden wat we van de training willen opsteken. De vellen plakken we met tape aan de wand. Het is een meesterlijke zet, want zonder het te beseffen hebben we met deze schijnbaar onschuldige scenario’s de luiken geopend naar onze innerlijke drijfveren.

Om beurten nodigt Arnout ons uit om staand voor ons opgeplakte vel een toelichting te geven. De overige cursisten (in dit artikel blijven ze anoniem) verzamelen zich rond de spreker.

De eerste die haar notities toelicht is een jonge vrouw die werkt bij een grote organisatie. Ze krijgt dagelijks een berg opdrachten toegeschoven. Bij veel daarvan heeft ze behoefte aan overleg, maar daar komt het niet altijd van, dus tast ze in het duister. ‘Maar als je weet dat overleg je helpt, waarom regel je dat dan niet?’ vraagt Arnout. Ze vertelt dat ze van haar collega’s vaak te horen kreeg dat ze geen tijd voor haar hadden. ‘Doe eens voor’, zegt Arnout. ‘Hoe vraag jij om overleg?’ Ze laat het zien. Arnout knikt. ‘Nu moet je niet schrikken, oké?’ Hij gaat op zijn knieën zitten, kruipt naar haar toe en kijkt haar van beneden aan. ‘Dit is hoe jij je collega’s benadert. En weet je wat de reactie van de meeste mensen is op onderdanigheid? Gezag vertonen en nee zeggen.’

De medecursisten, ook ik, staan te knikken. Iedereen kent die situaties, zo blijkt. ‘Probeer dit eens’, zegt Arnout. Hij pakt een stoel en vraagt haar erop te gaan staan. ‘Zo zie je de zaken vanuit een ander perspectief.’ Ze kijkt verbijsterd om zich heen. ‘De pijn is weg’, zegt ze, en begint zachtjes te huilen. Ze lijdt aan chronische pijn en voor het eerst is die nu verdwenen.

‘Ongelooflijk’, zegt pitbull. ‘Als ik dit van een afstand had staan bekijken, zou ik het zweverige onzin gevonden hebben. Maar het is geweldig!’ Ik beaam wat hij zegt. Ook ik ben allergisch voor new age feel good-gezever. Maar het is werkelijk indrukwekkend om te zien hoe ingrijpend de verandering is die de jonge vrouw op de stoel ondergaat. De rest van de cursus is ze veel vrolijker en assertiever.

Arnout, geholpen door de nu enthousiast doorvragende cursisten, peutert uit elke deelnemer zijn diepere drijfveer. We blijken allemaal best van onszelf te weten wat de werkelijke reden is voor het onhandige omgaan met tijd. Nu er openlijk over gesproken wordt, kan niemand zijn zwakheden meer negeren. De een heeft moeite met hulp vragen omdat ze bang is afgewezen te worden; twee anderen groeit het werk boven het hoofd omdat ze bang zijn om nee te zeggen.

Het verhaal van een vrouw die werkt bij een semi-overheidsorganisatie toont hoezeer de werkverhoudingen iemand schade kunnen doen. Ze heeft van huis uit meegekregen dat je altijd respect voor anderen moet tonen. Nee verkopen betekent in haar ogen dat je iemand niet respecteert. Ze vertelt onbewogen hoeveel werk ze verzet, en onze conclusie is dat ze binnen twee maanden volledig zal instorten. Dat had ze zelf ook bedacht. Terwijl ze ons probeert uit te leggen waarom ze dan toch geen nee zegt tegen haar leidinggevende, leunt Arnout met zijn arm op haar schouder. Ze doet alsof ze niets in de gaten heeft en gaat door met haar verhaal. Arnout gaat nu met twee handen en zijn volle gewicht aan haar schouder hangen. Ze praat
onverstoorbaar verder.

‘Waarom zou jij niet aan mij mogen hangen’, zegt ze later. ‘Ik heb er toch geen last van?’ De hele groep begint nu op haar in te praten. We gooien het op niet-persoonlijke argumenten: als zij instort, stort de hele top van het bedrijf in. Want haar baas kan door persoonlijke omstandigheden niet zo veel werk meer aan. Dat is de reden dat ze zo veel op zich neemt. Het kwartje lijkt te vallen. Ze wordt er stil van.

Mijn innerlijke drijfveer is volgens de groep een uit de hand gelopen perfectionisme. De term ‘milde faalangst’ valt, ik geloof dat ik hem zelf noem. Het is nooit goed genoeg, ik vrees na elk artikel door de mand te vallen. Mijn opdracht voor in de tussenliggende week: stel een realistische kwaliteitseis en bind de research en de schrijftijd aan een duidelijke grens.

HET LUKT GEDEELTELIJK. In de tijd tussen de twee trainingsdagen schrijf ik een commentaar over het gemis aan aandacht voor het buitenlandbeleid tijdens de verkiezingscampagnes en de formatie. Het is een vrij kort stuk waar ik normaal gesproken met gemak anderhalve dag aan zou werken. Nu heb ik de grens gesteld bij twee uur onderzoek en vijf uur schrijven. Ik overwin mijn twijfel over de kwaliteit van het commentaar en stuur het naar de eindredactie. Tot mijn verbazing krijg ik geen telefoontje van een eindredacteur om te informeren naar mijn geestelijke gezondheid. En op het internet wordt druk op het stukje gereageerd. Ik krijg zelfs een sms van mijn vader – een zeldzaamheid. ‘Groots en uitermate deskundig’, noemt hij artikeltje. ‘Ik ben erg trots op zo’n zoon.’

Het is natuurlijk niet alles goud wat er blinkt. Een ander artikel heb ik pas maandag om vijf uur ’s ochtends af. Maar dat had veel erger gekund. We besloten pas vrijdagmiddag dat we het onderwerp wilden behandelen, ik had me heilig voorgenomen er niet in het weekeinde aan te werken én ik had te kampen met een tussentijdse deadline voor mijn boek. Mijn weekeinde was ontspannen, de boekdeadline werd gehaald, maar mijn maandagnacht ging naar de haaien. Ook dat stuk vind ik niet het beste uit mijn carrière, maar ik heb wél nog drie uur kunnen slapen.

De tweede cursusdag presteer ik het om opnieuw te laat te komen. En opnieuw word ik hartelijk ontvangen. Bij alle deelnemers ging het time management een stuk beter de afgelopen week. Nadat we onze ervaringen uitvoerig hebben besproken, behandelt Arnout wat tips en trucs om slimmer met je tijd om te gaan. Ze zijn bijna allemaal op internet te vinden, dus ik laat ze hier buiten beschouwing. Behalve het energieschema. Dat leek mij eerst een open deur, maar het werkt verbluffend goed. Je kunt eenvoudig in kaart brengen op welke momenten van de dag je het meeste energie hebt, bijvoorbeeld in een grafiekje waarbij je het energieniveau uitzet tegen de tijd. Het kan verhelderend zijn om vervolgens te bekijken welke werkzaamheden je verricht tijdens je piekuren. In plaats van te schrijven – iets wat energie vreet – bleek ik in die uren het nieuws door te nemen. Nu ik dat heb omgedraaid blijkt ’s ochtends schrijven veel minder stressvol dan ’s nachts.

Na de tweede trainingsdag gaan we gelouterd ons weegs. We kunnen Arnout altijd bellen of mailen als we nog iets willen bespreken. Ook over drie jaar, zegt hij. Ik heb nog één vraag. Hoe zit dat met mijn te laat komen? Ik besluit zelf op zoek te gaan naar het antwoord, tijdens het schrijven van dit artikel. Zo maak ik mijn onstilbare onderzoeksdrang – mijn persoonlijke uitstelvalkuil – productief. Een antwoord is op internet snel gevonden. Psychologie Magazine voert de Amerikaanse time-managementexpert Diana DeLonzor op, die samen met psychologen van San Francisco State University onderzoek deed naar chronisch te laat komen. Er zijn vijf hoofdtypes te onderscheiden die dit irritante gedrag vertonen. Een daarvan is de ‘deadlinesurfer’ – iemand die abusievelijk meent niet te kunnen presteren zonder druk. Dat klinkt bekend.

Ik voer die druk stelselmatig op. Minder productieve tussentijdse bezigheden tijdens het schrijven van dit stuk – maar wel lekker drukverhogend – waren bijvoorbeeld: een grondige inspectie van de stortbak van het toilet om uit te vinden hoe voorkomen kan worden dat steeds na het doortrekken het water doorloopt (tot nog toe loste ik dat op door steeds even te friemelen aan het koord). Het aanschaffen via iTunes van een album van Anouk dat ik nog niet had (Urban Solitude). Minstens een half uur luchtdrummen op het nummer The Dark van die plaat, dat een geweldige drumbreak bevat. Het opzoeken van de tekst van dat nummer en nadenken over een eventuele diepere betekenis (‘I had the chance for romance so I do it again now’ – Echte liefde? Thrill seeking?). Een live-versie van The Dark opzoeken op YouTube (Gelredome 2008) om uit te vinden wat die drummer in hemelsnaam doet tijdens die break.

Toegegeven, ik ben er nog lang niet. Maar ik heb de indruk dat de training van Arnout me flink op weg gaat helpen. Voor dit artikel heb ik geen nacht doorgehaald. Het is geschreven tijdens een avond (van 21.00 uur tot 01.00 uur) en twee halve werkdagen. Dat is sneller dan voor mij normaal is, en zónder stress. Er ligt nog een stapel andere werkzaamheden op me te wachten vandaag. Als ik nog even heel hard doorwerk, bedenk ik terwijl ik op het punt sta het stuk naar de eindredactie te sturen, dan ligt de goddelijke staat van geoorloofde luiheid binnen handbereik. Ik kijk op de klok. Ik ben slechts 21 minuten te laat.

Uit: de Groene Amsterdammer | Joeri Boom | editie 27 | 7 juli 2010